Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2417

Datum uitspraak2004-09-11
Datum gepubliceerd2004-11-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/23525
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking besluit op bezwaar / beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank is van oordeel dat het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, welk besluit ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijk gesteld, niet valt onder het bereik van artikel 6:19, eerste lid, Awb, nu dit artikel is beperkt tot een door het bestuursorgaan genomen besluit ex artikel 6:18 Awb. Een besluit ex artikel 6:18 Awb is een besluit tot intrekking of een besluit tot wijziging van een besluit of een besluit dat is genomen op grond van en voldoet aan de voorwaarden van het derde lid van artikel 6:18 Awb. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiser dan ook niet met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, Awb worden geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De ratio van artikel 6:19 Awb doet zich naar het oordeel van de rechtbank ook niet gevoelen. Immers, eiser kan afzonderlijk beroep instellen tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar, welk beroep op grond van artikel 6:11, eerste en derde lid, Awb niet aan een termijn is gebonden, mits het niet onredelijk laat wordt ingediend. De rechtsbescherming in verband met het uitblijven van een besluit op bezwaar zal derhalve niet makkelijk verloren gaan en de situatie die artikel 6:19 Awb beoogt te voorkomen zal zich niet gauw voordoen. Beroep niet-ontvankelijk.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage nevenvestigingsplaats Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) reg.nr: AWB 04 / 23525 BEPTDN J inzake: A, geboren op [...] 1979, afkomstig uit de Federale Republiek Joegoslavië, eiser, gemachtigde: mr. drs. M.L.van Riel, advocaat te Hoorn, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. B. Magnin, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING 1.1 Bij besluit van 4 augustus 2003 is de aanvraag van eiser om een vergunning tot verblijf met het doel: ‘voor het ondergaan van medische behandeling’ niet ingewilligd. Het hiertegen ingediende bezwaar van 4 augustus 2003 is bij besluit van 18 mei 2004 ongegrond verklaard. 1.2 Hiertegen heeft eiser op 19 mei 2004 beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist. 1.3 Verweerder heeft op 29 juni 2004 het besluit van 18 mei 2004 ingetrokken. 1.4 Bij brief van 29 juni 2004 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat het beroep van 19 mei 2004 zich richt tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op het bezwaar van 4 augustus 2003. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken. 1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 september 2004. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Eiser is niet ter zitting verschenen. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank desgevraagd medegedeeld dat aan haar verzoek van 29 juni 2004 aanvankelijk niet het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb ten grondslag is gelegd. Nu deze artikelen kennelijk aan de orde zijn stelt zij zich op het standpunt dat analoog aan artikel 6:20 van de Awb het nieuwe besluit een besluit is in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Nu verweerder uitsluitend is overgegaan tot intrekking van het bestreden besluit en geen vervangingsbesluit heeft genomen, heeft verweerder niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond te verklaren en aan verweerder een termijn te stellen van zes weken waarbinnen op het bezwaar moet zijn beslist. Tevens wordt verzocht om een veroordeling van verweerder in de kosten van de nieuwe procedure. Voorts heeft de gemachtigde desgevraagd aangegeven belang te hebben bij vernietiging van het ingetrokken besluit op voet van artikel 6:19, derde lid, van de Awb, nu verweerder slechts de proceskosten heeft willen vergoeden van de ingediende en thans ingetrokken voorlopige voorziening en niet van het ingediende beroepschrift en verweerder slechts € 109,- griffierecht vergoed, terwijl het griffierecht € 136,- bedraagt. Verzocht wordt verweerder te veroordelen in de proceskosten gemaakt voor de indiening van het beroep en verweerder te veroordelen tot betaling van het griffierecht van € 136,-. De rechtbank overweegt als volgt. 2.2 De rechtbank is van oordeel dat eiser het onderwerp van zijn beroep, na intrekking van het besluit waartegen het beroep zich richt, niet kan wijzigen, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag is. Een daarvoor in aanmerking komende wettelijke grondslag zou kunnen worden gevonden in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb. Deze artikelen luiden, voor zover thans van belang, als volgt. 2.3 Artikel 6:18 Awb: 1. Het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit brengt geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit. 3. Na de intrekking of wijziging mag het bestuursorgaan, zolang het bezwaar of beroep aanhangig blijft, geen besluit nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij: a. (…) b. (…) Artikel 6:19 Awb: 1. Indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt. 3. Intrekking van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 6:19 Awb blijkt dat deze bepaling beoogt te voorkomen dat rechtsbescherming verloren gaat als gevolg van de besluiten genoemd in artikel 6:18 Awb. Met het bepaalde in het eerste lid wordt voorkomen dat bij gebrek aan een nieuwe activiteit van de kant van eiser een nieuw besluit rechtens onaantastbaar wordt. 2.4 De rechtbank is van oordeel dat het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, welk besluit ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijk gesteld, niet valt onder het bereik van artikel 6:19, eerste lid, Awb, nu artikel 6:19, eerste lid, Awb is beperkt tot een door het bestuursorgaan genomen besluit als bedoeld in artikel 6:18 Awb. Een besluit als bedoeld in artikel 6:18 Awb is een besluit tot intrekking of een besluit tot wijziging van een besluit of een besluit dat is genomen op grond van en voldoet aan de voorwaarden van het derde lid van artikel 6:18 Awb. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiser van 19 mei 2004 dan ook niet met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, Awb worden geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Voor een proceskostenveroordeling voor het voeren van deze procedure bestaat geen aanleiding. 2.5 De ratio van artikel 6:19 Awb doet zich naar het oordeel van de rechtbank ook niet gevoelen. Immers, eiser kan afzonderlijk beroep instellen tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar, welk beroep op grond van artikel 6:11, eerste en derde lid, Awb niet aan een termijn is gebonden, mits het niet onredelijk laat wordt ingediend. De rechtsbescherming in verband met het uitblijven van een besluit op bezwaar zal derhalve niet makkelijk verloren gaan en de situatie die artikel 6:19 Awb beoogt te voorkomen zal zich niet gauw voordoen. 2.6 Eiser heeft voorts aangevoerd belang te hebben bij vernietiging van het ingetrokken besluit op voet van artikel 6:19, derde lid, van de Awb, vanwege de vergoeding van de proceskosten en griffierecht. De enkele wens om voor vergoeding van gemaakte proceskosten in aanmerking te komen, is echter onvoldoende om een inhoudelijke beoordeling van het beroep te rechtvaardigen. 2.7 Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het beroep van 19 mei 2004 niet-ontvankelijk verklaren. 2.8 In de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, kan niettemin grond zijn gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank is van oordeel dat in situaties als de onderhavige eiser voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komt. In dit geval heeft verweerder zich bij brief van 29 juni 2004 ook bereid verklaard tot vergoeding van de proceskosten ad € 322,-, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, door verweerder als één zaak zijn beschouwd. Voorts heeft verweerder aangeboden het griffierecht ad € 109,- te betalen. 2.9 De gemachtigde van eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder aan het Besluit proceskosten bestuursrecht onjuiste toepassing geeft door het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening als samenhangende zaken aan te merken. Eiser heeft verweerder er op gewezen dat het griffierecht € 136,- bedraagt. 2.10 Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ten behoeve van de vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn, blijkens het tweede lid, zaken die gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten of vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De rechtbank merkt de indiening van een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening in verband met hetzelfde besluit niet als zodanig aan. Derhalve is er aanleiding, naast de € 322,- die reeds door verweerder is vergoed in verband met de indiening van de voorlopige voorziening, verweerder te veroordelen in de proceskosten voor de indiening van het beroep van eveneens € 322,-. Uit de administratie van de rechtbank is voorts gebleken dat eiser een griffierecht van € 136,- heeft betaald. De rechtbank zal verweerder opdragen tot vergoeding van dit bedrag. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. 3. BESLISSING De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk; 3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen; 3.3 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2004, in tegenwoordigheid van E.H. Mazel als griffier. Afschrift verzonden op: 13 september Coll: RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.